Cover_large
Rss

Vermogensrechtelijke Analyses

Meer op het gebied van Burgerlijk (proces)recht, Open Access

Over dit tijdschrift  

Meld u zich hier aan voor de attendering op dit tijdschrift zodat u direct een mail ontvangt als er een nieuw digitaal nummer is verschenen en u de artikelen online kunt lezen.

Aflevering 2, 2009 Alle samenvattingen uitklappen
Artikel

Access_open Het Wetboek Napoleon, ingerigt voor het Koningrijk Holland en een kennelijk onuitroeibaar misverstand

Trefwoorden Wetboek Napoleon, overdrachtsstelsel, beschikkingsbevoegdheidsvereiste, leveringsvereiste
Auteurs Prof. mr. W.J. Zwalve
SamenvattingAuteursinformatie

    Het nieuwe, natuurrechtelijke beginsel van de eigendomsoverdracht 'par l'effet des obligations' werd als een algemeen beginsel van vermogensrecht neergelegd in artikel 711 en 1138 van de Code Civil en is in veel landen die de Franse traditie volgen (zoals Italië, België en Polen) overgenomen. Niet echter in het Wet Napoleon, ingerigt van het koningrijk Holland van 1809 (WNH). Daarin vindt men het oude gemeenrechtelijke stelsel – dat voor de invoering van de Code Civil ook in Frankrijk de heersende leer was geweest – gecodificeerd in artikel 588-589 WNH. Wat men hierin vindt, is het systeem van eigendomsoverdracht dat onder het ancien regime nagenoeg overal in Europa gold. Van een aantal traditionele gemeenrechtelijke permissen in dat systeem heeft het huidige Nederlandse recht in 1838 (en 1950) definitief afscheid genomen. Kennisneming van artikel 588-589 WNH is echter nuttig, omdat het de lezer confronteert met de rechtsgevolgen van eerdere gemaakte rechtspolitieke keuzes. Een nadere analyse van de bepalingen lijkt daarom op zijn plaats, zeker met het oog op de vraag of daaruit lessen voor de toekomst zijn te leren.


Prof. mr. W.J. Zwalve
Prof. mr. W.J. Zwalve is werkzaam in de juridische faculteit van de Universiteit Leiden.
Artikel

Access_open Doorwerking van het publiekrecht in het privaatrecht in drievoud

Trefwoorden rechtsmachtverdeling, privaatrecht, publiekrecht, bestuursrechtelijke geldschulden
Auteurs Dr. mr. M.W. Scheltema
SamenvattingAuteursinformatie

    Er bestaan in verhoudingen tussen een burger en de overheid drie vormen van doorwerking van het publiekrecht in het privaatrecht. De eerste vorm van doorwerking hangt samen met de rechtsmachtverdeling tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter. De tweede vorm van doorwerking hangt samen met de voorrang van publiekrechtelijke normen in het privaatrecht. Deze voorrang kan op twee manieren worden bereikt. Het is mogelijk dat publiekrechtelijke normen op onaanvaardbare wijze worden doorkruist indien gebruik gemaakt wordt van een privaatrechtelijke bevoegdheid. Een andere wijze waarop deze voorrang kan worden bewerkstelligd is het opnemen van een regeling in het publiekrecht van materie die ook in het BW is geregeld. De derde vorm van doorwerking betreft de doorwerking van publiekrechtelijke regels via open normen in het privaatrecht. Met het oog op de toekomst rijst de vraag welke van deze drie vormen van doorwerking in de toekomst zullen blijven bestaan en welke het meest prominent zullen worden.


Dr. mr. M.W. Scheltema
Dr. mr. M.W. Scheltema is advocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn advocaten en notarissen te Den Haag.
Artikel

Access_open Algemene voorwaarden onder de voorgestelde richtlijn consumentenrechten

Trefwoorden algemene voorwaarden, richtlijn consumentenrechten, oneerlijke bedingen, transparantiebeginsel, informatieplicht
Auteurs Prof. dr. M.B.M. Loos
SamenvattingAuteursinformatie

    De voorgestelde richtlijn consumentenrechten zal leiden tot aanmerkelijke wijzigingen in het Nederlandse privaatrecht, vooral doordat de richtlijn uitgaat van volledige harmonisatie. In dit artikel wordt onderzocht wordt of ook op het terrein van de algemene voorwaarden ingrijpende wijzigingen van het Nederlandse recht te verwachten zijn. De conclusie is dat het met de wijzigingen wel meevalt. De belangrijkste wijziging betreft de vervanging van de zwarte en grijze lijst door een Europese zwarte en grijze lijst, die elkaar grotendeels maar niet geheel overlappen. Onzekerheid bestaat vooral over de positie van de informatieplicht, die in ieder geval anders zal moeten worden gehanteerd dan de wetgever aanvankelijk beoogd had: artikel 6:234 BW zal in ieder geval niet meer als een limitatieve invulling van de informatieplicht van artikel 6:233 BW kunnen worden opgevat. Verdedigd wordt dat de vereiste soepelere houding ten aanzien van de informatieplicht ook buiten het geharmoniseerde terrein – in het bijzonder voor overeenkomsten tussen twee professionele partijen – zou moeten gelden.


Prof. dr. M.B.M. Loos
Prof. dr. M.B.M. Loos is verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, Centre for the Study of European Contract Law.
Artikel

Access_open Arrest inzake de vaststellingsovereenkomst

Een toeschietelijke Hoge Raad (HR 27 maart 2009 RvdW 2009, 462)

Trefwoorden executiegeschil, vaststellingsovereenkomst, uitleg, garantie, dwangsommen, verjaring, dwingend recht, strijd openbare orde goede zeden
Auteurs Mr. M.W. Bijloo
SamenvattingAuteursinformatie

    Merck, Sharpe en Dohme (MSD) en Euromedica zijn verwikkeld in een inbreukprocedure. Bij kort gedingvonnis van 9 juli 1999 wordt Euromedica veroordeeld om de inbreuk op de merkrechten van MSD te staken op verbeurte van een dwangsom van ƒ 10.000 per overtreding met een maximum van ƒ 1.000.000. Nadat MSD vervolgens – op basis van een gestelde overtreding van het verbod door Euromedica – maatregelen wilde treffen om dwangsommen te incasseren, heeft Euromedica een kort geding procedure aanhangig gemaakt tot staking van deze executie. De president van de rechtbank wijst deze vordering toe. Na wijzen van arrest door het gerechtshof in het hoger beroep komen partijen overeen dat MSD tegen overlegging van een bankgarantie van ƒ 1.000.000 door Euromedica af zou zien van executie van de dwangsommen, totdat bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak zou zijn komen vast te staan dat (i) Euromedica inbreuk had gepleegd op de rechten van MSD in cassatie, en (ii) Euromedica dwangsommen verschuldigd was op grond van het kort geding vonnis van 9 juli 1999. Nadat bij onherroeplijke rechterlijke uitspraak was komen vast te staan dat Euromedica wel degelijk inbreuk maakte en derhalve de dwangsommen verschuldigd was, stelde Euromedica zich op het standpunt dat de dwangsommen inmiddels verjaard waren en verzocht zij de rechtbank Haarlem om een verklaring van recht met die strekking. De rechtbank wees de vordering af, maar het gerechtshof Amsterdam wees de vordering in hoger beroep toe. In cassatie oordeelde de Hoge Raad dat de overeenkomst tussen partijen waarbij afstand werd gedaan van executie van de dwangsommen tegen overlegging van een bankgarantie moet worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst ex art. 7:900 BW. Als gevolg daarvan werd de verhouding tussen partijen niet langer beheerst door het vonnis van 9 juli 1999 en de aansluitende procedures, maar door de vaststellingsovereenkomst. Op deze vaststellingsovereenkomst is de relevante verjaringsbepaling niet van toepassing. Nu is betreffende verjaringsbepaling van dwingend recht, maar op basis van art. 7:902 BW is een vaststellingsovereenkomst ook geldig als zij in strijd mocht blijken met dwingend recht.Er kunnen naar aanleiding van dit arrest van de Hoge Raad twee conclusies worden getrokken: ten eerste dat er in de visie van de Hoge Raad sprake van een vaststellingsovereenkomst kan zijn ondanks dat het niet zeker is of partijen zulks hebben beoogd. Verder is het onduidelijk waar de Hoge Raad de grens trekt ten aanzien van (de toepassing van) artikel 7:902 BW.


Mr. M.W. Bijloo
Mr. M.W. Bijloo is advocaat bij Baker & McKenzie Amsterdam.