15701247_covr
Rss

Onderneming en Financiering

Meer op het gebied van Ondernemingsrecht

Over dit tijdschrift  

Meld u zich hier aan voor de attendering op dit tijdschrift zodat u direct een mail ontvangt als er een nieuw digitaal nummer is verschenen en u de artikelen online kunt lezen.

Aflevering 1, 2024 Alle samenvattingen uitklappen

J.N. Bouwman
Prof. mr. J.N. (Jan) Bouwman is hoogleraar Belastingrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Wetenschap

Balanceren tussen flexibiliteit en ‘preferred opportunism’ (deel 2)

Trefwoorden durfkapitaal, preferente aandelen, vennootschappelijk belang, corporate opportunities, redelijkheid en billijkheid
Auteurs A.J.F. Lafarre en J. den Dunnen
SamenvattingAuteursinformatie

    In dit artikel onderzoeken de auteurs de structurering van investeringen door durfinvesteerders in start-ups, met als focus het preferred-common conflict tussen preferente aandeelhouders (vaak durfinvesteerders) en gewone aandeelhouders (doorgaans start-upondernemers en werknemers). Durfinvesteerders verwerven vaak financiële rechten en invloed via (preferente) aandelen om zich te beschermen tegen de grote onzekerheid, informatieproblemen en agencykosten die gepaard gaan met durfinvesteringen. Deze bescherming kan echter ook kosten meebrengen. In het eerste deel, dat in O&F 2023, afl. 4 werd gepubliceerd, bespraken de auteurs de speciale financiële en zeggenschapsrechten van durfinvesteerders en de complexe relaties tussen deze investeerders en start-upondernemers. Dit tweede deel behandelt de invloed van het Nederlandse ondernemingsrecht op het preferred-common conflict, inclusief het vennootschappelijk belang, belangentegenstellingen bij zakelijke kansen (corporate opportunities), de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en de flexibiliteit van het bv-recht. Hierbij maken de auteurs ook een vergelijking met het recht in Delaware, de Amerikaanse staat die al tientallen jaren de voorkeurslocatie is voor start-ups en durfinvesteerders.


A.J.F. Lafarre
Mr. dr. A.J.F. (Anne) Lafarre is universitair hoofddocent Ondernemingsrecht aan het Department of Private, Business & Labour Law van Tilburg Law School.

J. den Dunnen
Mr. J. (Jeroen) den Dunnen MSc is kandidaat-notaris en shareholder bij Greenberg Traurig, LLP te Amsterdam.
Wetenschap en praktijk

Access_open Hoeveel zeggenschap mag een externe financier hebben over een collectieve actie van een belangenbehartiger?

De glijdende schaal van beslismacht, naar zeggenschap naar invloed via een advies- en consultatierecht

Trefwoorden WAMCA, waarborgvereiste, funding agreement, zeggenschapsvereiste, ontvankelijkheid
Auteurs W.A. Vader
SamenvattingAuteursinformatie

    Art. 3:305a BW is al dertig jaar de juridische kapstok van ons collectief actierecht. Deze bepaling is gaandeweg doorlopend en ook wezenlijk gewijzigd. In deze bijdrage staat de betekenis van het zeggenschapsvereiste uit art. 3:305a lid 2 sub c BW centraal. Het zeggenschapsvereiste werd in 2018 aan het al bestaande waarborgvereiste toegevoegd, nadat rond 2016-2017 procesfinanciering voor collectieve acties in Nederland van de grond kwam. De wetgever beoogde met deze aanvulling de ontvankelijkheidseisen voor belangen­behartigers aan te scherpen en zij strekt ertoe de zeggenschapsverhoudingen tussen enerzijds de belangenbehartiger (vaak een stichting) en anderzijds de externe financier nader in te kleden. Het doel was om een Amerikaanse claimcultuur en uitwassen te voorkomen, en ook dat deze collectieve acties geen louter commerciële initiatieven mochten zijn waarbij het belang van de financier vooropstaat. Met de introductie van het zeggenschapsvereiste heeft de wetgever echter wel ruimte gelaten voor een zekere mate van invloed van de financier op de collectieve vordering. Maar juist de mate waarin de belangen­behartiger zeggenschap moet behouden over de rechtsvordering is niet geheel duidelijk. Ook recente rechtspraak laat een diffuus beeld zien over de invulling van het begrip en lijkt het zeggenschapsvereiste bovendien integraal te toetsen, terwijl een marginale toets door de wetgever is beoogd. In deze bijdrage wordt daarom een voorstel gedaan tot nadere inkleuring van het zeggenschapsvereiste, daarbij rekening houdend met de belangen van alle betrokken partijen, in de eerste plaats die van de gedupeerden, maar ook die van belangenbehartigers en hun financiers. De praktijk is immers gebaat bij meer duidelijkheid.


W.A. Vader
Mr. W.A. (Wesley) Vader is advocaat bij bureau Brandeis te Amsterdam.
Wetenschap en praktijk

Vereffening van insolvente micro-onder­nemingen volgens de voorgestelde insolventierichtlijn

Trefwoorden micro-onderneming, vereffeningsprocedure, insolventierecht, schuldeisers, Europese richtlijn
Auteurs S. Zonneveld en A.C.A.D. Bakker
SamenvattingAuteursinformatie

    De Europese Commissie heeft een voorstel ingediend voor een richtlijn tot harmonisatie van bepaalde aspecten van het insolventierecht. Onderdeel van het voorstel is de introductie van een nieuwe insolventieprocedure voor micro-ondernemingen: de vereenvoudigde vereffeningsprocedure. Deze procedure, specifiek voor micro-ondernemingen, is ingevoerd om te voldoen aan de behoefte in Europa aan snellere, eenvoudigere en goedkopere insolventieprocedures. In deze bijdrage analyseren de auteurs in hoeverre de vereenvoudigde vereffeningsprocedure overeenkomt met of afwijkt van de huidige Nederlandse insolventiewetgeving. Op basis van hun bevindingen komen de auteurs tot de conclusie dat de meerwaarde van de voorgestelde vereenvoudigde vereffeningsprocedure voor het Nederlandse rechtspraktijk beperkt lijkt.


S. Zonneveld
Mr. S. (Stijn) Zonneveld is advocaat bij RESOR te Amsterdam.

A.C.A.D. Bakker
Mr. A.C.A.D. (Angelina) Bakker is advocaat bij RESOR te Amsterdam.
Wetenschap en praktijk

De positie van de junior crediteur in inter­creditorstructuren

Trefwoorden achterstelling, faillissement, financiering, WHOA, schuldinstrumenten
Auteurs G. Kreuze en R. den Hollander
SamenvattingAuteursinformatie

    Ondernemingen halen doorgaans financiering op in de vorm van eigen vermogen en vreemd vermogen, waarbij verschillende schuldinstrumenten worden toegepast om tegemoet te komen aan de behoeften van verschillende verschaffers van vreemd vermogen. In dit artikel wordt de focus gelegd op de junior crediteur, degene die in zijn aflossings- of verhaalspositie na de senior crediteur komt. De auteurs onderzoeken diverse structuren en instrumenten die worden gebruikt om de positie van de junior te bepalen en behandelen de impact van deze structuren. De conclusie benadrukt de diversiteit aan strategische mogelijkheden voor junioren, waarbij de beschermingsgraad niet alleen afhangt van de gekozen structuur, maar ook van de specifieke invulling ervan in de relevante documentatie. Deze nuances zijn van cruciaal belang, zowel binnen als buiten insolventieprocedures.


G. Kreuze
Mr. G. (Gianluca) Kreuze is advocaat bij Loyens en Loeff te Amsterdam.

R. den Hollander
Mr. R. (Ruben) den Hollander is advocaat bij Loyens en Loeff te Amsterdam.